Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Toen deden de kinderen Israels, dat kwaad was in de ogen des HEEREN, en zij dienden de [12]Baals. 12. Met het woord Baal, betekenende een Heer, hebben de heidenen in het algemeen hun afgoden genoemd, omdat zij dezelve voor hun heren en gevers van alles goeds hielden; en om die te onderscheiden, dewijl zij verscheiden waren, hebben zo heidenen als afgodische Joden dezelve nog toenamen bijgevoegd, als Baal-Berith, onder, hfdst.8 vs.33; Baal-Peor, Num.25:3; Baal-Zebub, 2 Kon.1:6; Baal Astaroth, vergelijk onder, vs.13, en 1 Kon.16:31. De afgoderij, met dezen bedreven, was een gehele afwijking van God, hoewel de afvallige Israelieten zichzelven wijsmaakten dat zij God daardoor mede konden vereren, alsook door de gouden kalveren, 1 Kon.12:28. Zie Hos.2:15, en onder hfdst.8 vs.33.